debarkeer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • de·bar·keer

Werkwoord

vervoeging van
debarkeren

debarkeer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van debarkeren
    • Ik debarkeer. 
  2. gebiedende wijs van debarkeren
    • Debarkeer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van debarkeren
    • Debarkeer je? 

Gangbaarheid