de-escaleer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • de-es·ca·leer

Werkwoord

vervoeging van
de-escaleren

de-escaleer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van de-escaleren
    • Ik de-escaleer. 
  2. gebiedende wijs van de-escaleren
    • De-escaleer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van de-escaleren
    • De-escaleer je?