cureer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • cu·reer

Werkwoord

vervoeging van
cureren

cureer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van cureren
    • Ik cureer. 
  2. gebiedende wijs van cureren
    • Cureer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van cureren
    • Cureer je?