correleer
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- cor·re·leer
Werkwoord
vervoeging van |
---|
correleren |
correleer
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van correleren
- Ik correleer.
- gebiedende wijs van correleren
- Correleer!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van correleren
- Correleer je?
Gangbaarheid
- Het woord correleer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.