correleer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • cor·re·leer

Werkwoord

vervoeging van
correleren

correleer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van correleren
    • Ik correleer. 
  2. gebiedende wijs van correleren
    • Correleer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van correleren
    • Correleer je? 

Gangbaarheid