convergeer
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: convergeer (hulp, bestand)
Woordafbreking
- con·ver·geer
Werkwoord
vervoeging van |
---|
convergeren |
convergeer
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van convergeren
- Ik convergeer.
- gebiedende wijs van convergeren
- Convergeer!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van convergeren
- Convergeer je?