consigneer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • con·sig·neer

Werkwoord

vervoeging van
consigneren

consigneer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van consigneren
    • Ik consigneer. 
  2. gebiedende wijs van consigneren
    • Consigneer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van consigneren
    • Consigneer je?