compliceer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • com·pli·ceer

Werkwoord

vervoeging van
compliceren

compliceer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van compliceren
    • Ik compliceer. 
  2. gebiedende wijs van compliceren
    • Compliceer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van compliceren
    • Compliceer je?