colporteer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • col·por·teer

Werkwoord

vervoeging van
colporteren

colporteer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van colporteren
    • Ik colporteer. 
  2. gebiedende wijs van colporteren
    • Colporteer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van colporteren
    • Colporteer je?