coïteerden
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: coïteerden (hulp, bestand)
Woordafbreking
- co·i·teer·den
Werkwoord
vervoeging van |
---|
coïteren |
coïteerden
- meervoud verleden tijd van coïteren
- Wij coïteerden.
- Jullie coïteerden.
- Zij coïteerden.
- Wij coïteerden.