civiliseer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ci·vi·li·seer

Werkwoord

vervoeging van
civiliseren

civiliseer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van civiliseren
    • Ik civiliseer. 
  2. gebiedende wijs van civiliseren
    • Civiliseer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van civiliseren
    • Civiliseer je?