civí
Tsjechisch
Uitspraak
- IPA: /tsɪviː/
Woordafbreking
- ci·ví
Werkwoord
civí
- derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd aantonende wijs van het imperfectieve werkwoord civět
- derde persoon meervoud tegenwoordige tijd aantonende wijs van het imperfectieve werkwoord civět
Synoniemen
- –
- civějí