civí

Uit WikiWoordenboek

Tsjechisch

Uitspraak
  • IPA: /tsɪviː/
Woordafbreking
  • ci·ví

Werkwoord

civí

  1. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd aantonende wijs van het imperfectieve werkwoord civět
  2. derde persoon meervoud tegenwoordige tijd aantonende wijs van het imperfectieve werkwoord civět
Synoniemen
  1. civějí