cirkelde rond

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • cir·kel·de rond

Werkwoord

vervoeging van
rondcirkelen

cirkelde rond

  1. enkelvoud verleden tijd van rondcirkelen
    • Ik cirkelde rond. 
    • Jij cirkelde rond. 
    • Hij, zij, het cirkelde rond.