chambreer
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- cham·breer
Werkwoord
vervoeging van |
---|
chambreren |
chambreer
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van chambreren
- Ik chambreer.
- gebiedende wijs van chambreren
- Chambreer!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van chambreren
- Chambreer je?