carboniseer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • car·bo·ni·seer

Werkwoord

vervoeging van
carboniseren

carboniseer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van carboniseren
    • Ik carboniseer. 
  2. gebiedende wijs van carboniseren
    • Carboniseer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van carboniseren
    • Carboniseer je?