canoniseerden
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- ca·no·ni·seer·den
Werkwoord
vervoeging van |
---|
canoniseren |
canoniseerden
- meervoud verleden tijd van canoniseren
- Wij canoniseerden.
- Jullie canoniseerden.
- Zij canoniseerden.
- Wij canoniseerden.
vervoeging van |
---|
canoniseren |
canoniseerden