canoniseer
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: canoniseer (hulp, bestand)
Woordafbreking
- ca·no·ni·seer
Werkwoord
vervoeging van |
---|
canoniseren |
canoniseer
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van canoniseren
- Ik canoniseer.
- gebiedende wijs van canoniseren
- Canoniseer!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van canoniseren
- Canoniseer je?