canneleer
Uiterlijk
- can·ne·leer
vervoeging van |
---|
canneleren |
canneleer
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van canneleren
- Ik canneleer.
- gebiedende wijs van canneleren
- Canneleer!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van canneleren
- Canneleer je?
- Het woord canneleer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.