burgerde uit
Uiterlijk
- bur·ger·de uit
vervoeging van |
---|
uitburgeren |
burgerde uit
- enkelvoud verleden tijd van uitburgeren
- Ik burgerde uit.
- Jij burgerde uit.
- Hij, zij, het burgerde uit.
- Ik burgerde uit.
vervoeging van |
---|
uitburgeren |
burgerde uit