buffelde
Naar navigatie springen
Naar zoeken springen
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- buf·fel·de
Werkwoord
vervoeging van |
---|
buffelen |
buffelde
- enkelvoud verleden tijd van buffelen
- Ik buffelde.
- Jij buffelde.
- Hij, zij, het buffelde.
- Ik buffelde.