brailleer
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- brail·leer
Werkwoord
vervoeging van |
---|
brailleren |
brailleer
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van brailleren
- Ik brailleer.
- gebiedende wijs van brailleren
- Brailleer!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van brailleren
- Brailleer je?