bloembekleedselen
Nederlands
Uitspraak
Woordherkomst en -opbouw
- Bekend sedert 1846.
Woordafbreking
- bloem·be·kleed·se·len
Zelfstandig naamwoord
de bloembekleedselen mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord bloembekleedsel
- Eenige aanmerkingen over de waarde der bloembekleedselen van de Glumaceae, ...; door J.K. Hasskarl.[1]