blameerde
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- bla·meer·de
Werkwoord
vervoeging van |
---|
blameren |
blameerde
- enkelvoud verleden tijd van blameren
- Ik blameerde.
- Jij blameerde.
- Hij, zij, het blameerde.
- Ik blameerde.
vervoeging van |
---|
blameren |
blameerde