bizouiller
Uiterlijk
bizouiller
- (spreektaal) een kusje geven
- «Tout à coup, Jeannine m'a bizouillé et voulait que je la rebizouille.»
- Jeannine gaf me opeens een kusje en wilde dat ik haar terugzoende. [1]
- «Tout à coup, Jeannine m'a bizouillé et voulait que je la rebizouille.»