binnenzet

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bin·nen·zet

Werkwoord

vervoeging van
binnenzetten

binnenzet

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van binnenzetten
    • ... dat ik binnenzet. 
  2. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van binnenzetten
    • ... dat jij binnenzet. 
  3. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van binnenzetten
    • ... dat hij binnenzet. 

Gangbaarheid