binnenriep

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bin·nen·riep

Werkwoord

vervoeging van
binnenroepen

binnenriep

  1. (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van binnenroepen
    • ... dat ik binnenriep. 
    • ... dat jij binnenriep. 
    • ... dat hij, zij, het binnenriep.