binnendrong

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bin·nen·drong

Werkwoord

vervoeging van
binnendringen

binnendrong

  1. (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van binnendringen
    • ... dat ik binnendrong. 
    • ... dat jij binnendrong. 
    • ... dat hij, zij, het binnendrong. 
     Toen hij bij haar binnendrong, sloot ze haar ogen.[1]

Verwijzingen