binnenbraken

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bin·nen·bra·ken

Werkwoord

vervoeging van
binnenbreken

binnenbraken

  1. (in een bijzin) meervoud verleden tijd van binnenbreken
    • ...dat wij binnenbraken. 
    • ...dat jullie binnenbraken. 
    • ...dat zij binnenbraken.