bijstookten

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bij·stook·ten

Werkwoord

vervoeging van
bijstoken

bijstookten

  1. (in een bijzin) meervoud verleden tijd van bijstoken
    • ...dat wij bijstookten. 
    • ...dat jullie bijstookten. 
    • ...dat zij bijstookten. 

Gangbaarheid