bijspijkert
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: bijspijkert (hulp, bestand)
Woordafbreking
- bij·spij·kert
Werkwoord
vervoeging van |
---|
bijspijkeren |
bijspijkert
- (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bijspijkeren
- ... dat jij bijspijkert.
- (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bijspijkeren
- ... dat hij bijspijkert.