bijmengt

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bij·mengt

Werkwoord

vervoeging van
bijmengen

bijmengt

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bijmengen
    • ... dat jij bijmengt. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bijmengen
    • ... dat hij bijmengt. 

Gangbaarheid