bijliep

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bij·liep

Werkwoord

vervoeging van
bijlopen

bijliep

  1. (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van bijlopen
    • ... dat ik bijliep. 
    • ... dat jij bijliep. 
    • ... dat hij, zij, het bijliep.