bijliep
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- bij·liep
Werkwoord
vervoeging van |
---|
bijlopen |
bijliep
- (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van bijlopen
- ... dat ik bijliep.
- ... dat jij bijliep.
- ... dat hij, zij, het bijliep.
- ... dat ik bijliep.
vervoeging van |
---|
bijlopen |
bijliep