bijeenwaren

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bij·een·wa·ren

Werkwoord

vervoeging van
bijeenzijn

bijeenwaren

  1. (in een bijzin) meervoud verleden tijd van bijeenzijn
    • ...dat wij bijeenwaren. 
    • ...dat jullie bijeenwaren. 
    • ...dat zij bijeenwaren. 

Gangbaarheid