bijeenriep

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bij·een·riep

Werkwoord

vervoeging van
bijeenroepen

bijeenriep

  1. (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van bijeenroepen
    • ... dat ik bijeenriep. 
    • ... dat jij bijeenriep. 
    • ... dat hij, zij, het bijeenriep.