bijeendringt
Uiterlijk
- bij·een·dringt
vervoeging van |
---|
bijeendringen |
bijeendringt
- (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bijeendringen
- ... dat jij bijeendringt.
- (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bijeendringen
- ... dat hij bijeendringt.