bijbouwde

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bij·bouw·de

Werkwoord

vervoeging van
bijbouwen

bijbouwde

  1. (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van bijbouwen
    • ... dat ik bijbouwde. 
    • ... dat jij bijbouwde. 
    • ... dat hij, zij, het bijbouwde. 

Gangbaarheid