bezwadder
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- be·zwad·der
Werkwoord
vervoeging van |
---|
bezwadderen |
bezwadder
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bezwadderen
- Ik bezwadder.
- gebiedende wijs van bezwadderen
- Bezwadder!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bezwadderen
- Bezwadder je?