bezuur

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·zuur

Werkwoord

vervoeging van
bezuren

bezuur

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bezuren
    • Ik bezuur. 
  2. gebiedende wijs van bezuren
    • Bezuur! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bezuren
    • Bezuur je?