bevoel

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·voel

Werkwoord

vervoeging van
bevoelen

bevoel

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bevoelen
    • Ik bevoel. 
  2. gebiedende wijs van bevoelen
    • Bevoel! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bevoelen
    • Bevoel je?