besneeuw

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·sneeuw

Werkwoord

vervoeging van
besneeuwen

besneeuw

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van besneeuwen
    • Ik besneeuw. 
  2. gebiedende wijs van besneeuwen
    • Besneeuw! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van besneeuwen
    • Besneeuw je?