beschilder

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·schil·der

Werkwoord

vervoeging van
beschilderen

beschilder

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van beschilderen
    • Ik beschilder. 
  2. gebiedende wijs van beschilderen
    • Beschilder! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van beschilderen
    • Beschilder je?