bereis

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·reis

Werkwoord

vervoeging van
bereizen

bereis

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bereizen
    • Ik bereis. 
  2. gebiedende wijs van bereizen
    • Bereis! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bereizen
    • Bereis je? 

Gangbaarheid