beredeneer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·re·de·neer

Werkwoord

vervoeging van
beredeneren

beredeneer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van beredeneren
    • Ik beredeneer. 
  2. gebiedende wijs van beredeneren
    • Beredeneer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van beredeneren
    • Beredeneer je?