beredder
Uiterlijk
- be·red·der
vervoeging van |
---|
beredderen |
beredder
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van beredderen
- Ik beredder.
- gebiedende wijs van beredderen
- Beredder!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van beredderen
- Beredder je?