bemoeilijk

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·moei·lijk

Werkwoord

vervoeging van
bemoeilijken

bemoeilijk

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bemoeilijken
    • Ik bemoeilijk. 
  2. gebiedende wijs van bemoeilijken
    • Bemoeilijk! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bemoeilijken
    • Bemoeilijk je?