bemens

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·mens

Werkwoord

vervoeging van
bemensen

bemens

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bemensen
    • Ik bemens. 
  2. gebiedende wijs van bemensen
    • Bemens! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bemensen
    • Bemens je? 

Gangbaarheid