bemachtig
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- be·mach·tig
Werkwoord
vervoeging van |
---|
bemachtigen |
bemachtig
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bemachtigen
- Ik bemachtig.
- gebiedende wijs van bemachtigen
- Bemachtig!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bemachtigen
- Bemachtig je?