begaap

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·gaap

Werkwoord

vervoeging van
begapen

begaap

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van begapen
    • Ik begaap. 
  2. gebiedende wijs van begapen
    • Begaap! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van begapen
    • Begaap je? 

Gangbaarheid