assaisoneer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • as·sai·so·neer

Werkwoord

vervoeging van
assaisoneren

assaisoneer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van assaisoneren
    • Ik assaisoneer. 
  2. gebiedende wijs van assaisoneren
    • Assaisoneer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van assaisoneren
    • Assaisoneer je?