aspireer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • as·pi·reer

Werkwoord

vervoeging van
aspireren

aspireer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aspireren
    • Ik aspireer. 
  2. gebiedende wijs van aspireren
    • Aspireer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aspireren
    • Aspireer je?