arbitreerde

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ar·bi·treer·de

Werkwoord

vervoeging van
arbitreren

arbitreerde

  1. enkelvoud verleden tijd van arbitreren
    • Ik arbitreerde. 
    • Jij arbitreerde. 
    • Hij, zij, het arbitreerde.